Ook gedurende de Eerste Wereldoorlog boerden de meeste sigarenfabrikanten goed en werden aanzienlijke winsten gemaakt. Maar al direct daarna ontstonden grote problemen. De belangrijkste oorzaak daarvan was de enorme import van belachelijk goedkope Duitse sigaren. Ook de invoering van de Tabakswet 1921 was voor veel sigarenfabrikanten een obstakel en met name voor de kleinere sigarenfabrikanten. De Tabakswet verplichtte namelijk dat de verwerking van de tabak en de verkoop van tabaksproducten strikt gescheiden moest zijn. De meeste kleinere sigarenfabrikanten hielden het toen voor gezien. Ze beschikten over onvoldoende kapitaal om de noodzakelijke voorzieningen te treffen. Bijna eenderde van alle Nederlandse sigarenmakers raakte werkloos. Ook in Gouda was dat het geval. Veel werkloos geworden Goudse sigarenmakers begonnen in de jaren twintig voor zich zelf. De crisis in de dertiger jaren veroorzaakte opnieuw een dieptepunt in de sigarenindustrie. Veel Goudse sigarenfabriekjes legden het loodje. Ook grotere sigarenfabrieken delfden het onderspit, zoals de J.A. Donker’s Sigaren-fabrieken op de Graaf Florisweg. Deze fabriek, ontworpen door Nederhorst, was in 1910 gereedgekomen.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog verdwenen steeds meer sigarenfabrieken van het toneel. De Duitse bezetter had al in 1941 een distributiesysteem ingevoerd voor de levering van tabak aan tabak- en sigarenfabrikanten. Zij kregen nog slechts een beperkt percentage van hun omzet in 1939 toegekend. Aangezien de voorraad tabak in de pakhuizen in Amsterdam en Rotterdam niet meer kon worden aangevuld, raakten die steeds leger en werd er uiteindelijk geen tabak meer geleverd.
Na de Tweede Wereldoorlog hebben nog een aantal sigarenfabrikanten geprobeerd om de draad weer op te pakken, maar uiteindelijk hebben zij het allemaal moeten afleggen tegen de concurrentie van de grote sigarenfabrieken, die op grote schaal veel goedkoper konden produceren.
Sigarenfabriek “Constant” 1934 – 1960