Sigarenfabriek “Borneo”, later “Montana”

Print Friendly, PDF & Email

Zoals uit de kop van dit artikel blijkt gaat het over de firma, sigarenfabriek “Borneo”, die later werd voortgezet onder de naam Sigarenfabriek “Montana”. Voor dit artikel is gebruik gemaakt van diverse bronnen en een interview dat ik op 12 november 1985 had met wijlen de heer N.J. (Niek) Montagne, die destijds in de Joubertstraat 178 te Gouda woonde.

Oprichting sigarenfabriek

Er zijn geen documenten bekend, waaruit blijkt wanneer de sigarenfabriek van C.A. (Cornelis Adrianus) Spruijt werd opgericht. Wel is op grond van de Goudse adresboekjes vast te stellen dat de sigarenfabriek van C.A. Spruijt in 1886 bestond, want in dat jaar wordt C.A. Spruijt voor het eerst in de Goudse adresboekjes vermeld als sigarenfabrikant1). Het bedrijf was gevestigd in de Geuzenstraat.

In februari 1898 kreeg C.A. Spruijt van de gemeente vergunning voor de verbouw van de sigarenfabriek in de Geuzenstraat L 61. De architect was H.J. Nederhorst jr. 2).

Nog voor 1913 is de sigarenfabriek van C.A. Spruijt tot de grond toe afgebrand. Na de brand verscheen in een van de Goudse kranten een advertentie, waarin werd aangekondigd dat op zaterdagavond van 7 tot 10 uur een verkoping zou plaatsvinden van onbeschadigde en nog een klein aantal beschadigde sigaren uit den brand van C.A. Spruijt in de fabriek in de Geuzestraat 3).

Hierboven de advertentie die in een van de Goudse kranten verscheen na de brand in de sigaren-fabriek van C.A. Spruijt. bron: “Gouda” door Theo de Jong.

Een aantal jaren later werd besloten tot de bouw van een nieuwe fabriek in de IJssellaan. Architecten waren de Gebr. Dessing. Al eerder was het bedrijf omgezet in een Naamloze Vennootschap en heette vanaf dat moment de N.V. Sigarenfabriek “Borneo”, voorheen C.A. Spruijt. De statuten van de N.V. werden goedgekeurd bij Koninklijk Besluit op 23 mei 1912 3).

Groepsfoto in een park van het personeel van de sigarenfabriek firma Spruijt in de Geuzenstraat, ca. 1910.                                                                                                     collectie Groenehart Archieven

Een drietal wettig gedeponeerde merken voor sigaren, sigaretten en tabak van de Frima C.A. Spruijt, die in 1901en 1903 door het Octrooibureau werden geregistreerd, nog voordat het bedrijf naar de IJssellaan verhuisde.

collectie gedeponeerde merken SNT

In 1914 werd door het architectenbureau Gebr. Dessing een nieuwe fabriek ontworpen voor de N.V. Sigarenfabriek “Borneo”, voorheen C.A. Spruijt. Deze kwam dus te staan in de IJssellaan 40 in Gouda. Op de begane grond werden ruimtes gecreëerd voor voorraden tabak, een magazijn, een inpakafdeling en het kantoor. Op de eerste verdieping kwam de sigarenmakerij en op de tweede verdieping de droogkamers voor de tabak en de sigaren.

Hierboven een detail uit de bouwtekening van 1914 van de sigarenfabriek in de IJssellaan.

collectie Groenehart Archieven

IJssellaan 40

Nadat in 1914 in de IJssellaan een nieuwe fabriek was gebouwd, werden opnieuw een tweetal merken als wettig gedeponeerd merk geregistreerd. Dat waren het merk “Brillant” en het merk “Petrus Stuyvesant”

Hierboven een afbeelding van het merk “Brillant” dat op 17 juli 1914 door het Octrooibureau als wettig gedeponeerde werd geregistreerd en rechts het wettig gedeponeerde merk “Petrus Stuyvesant”, wat op 10 juli 1916 als wettig gedeponeerde werd geregistreerd.
collectie gedeponeerde merken SNT

Twee sigarenblikjes van het merk “Petrus Stuyvesantjes”.                                                                    collectie Bert Bohnen

Al in 1917 kreeg architect Jac. P. Dessing opdracht om voor de uitbreiding van het bedrijf een ontwerp te maken. Daartoe werden een aantal panden naast de fabriek aangekocht en gesloopt.

Links van de fabriek de uitbreiding van de fabriek waarvoor een aantal panden in de IJssellaan het veld moesten ruimen. Detail uit de bouwtekening.

collectie Groenehart Archieven

Op 3 januari 1921 werd bij de Kamer van Koophandel te Gouda gemeld dat het bedrijf in liquidatie was getreden. Directeur was toen Johannes Frans Montagne (geboren op 2 januari 1895 te Kralingen). Jan Willem Mekking uit Den Haag was president commissaris en Bartholomeus van Galen, een neef van C.A. Spruijt4), alsmede zijn zoon Bartholomeus Spruijt waren commissaris5). De N.V. Sigarenfabriek “Borneo” werd op 3 januari 1925 opgeheven, maar vanaf 14 februari 1925 voortgezet als de N.V. Sigarenfabriek “Montana”. Directeur-eigenaar werd de heer Johannes Frans Montagne6).

De laatste jaren van de N.V. Sigarenfabriek “Borneo”

Het laatste merk dat op naam van de N.V. Sigarenfabriek “Borneo”, voorheen C.A. Spruijt door het Octrooibureau als wettig gedeponeerd merk werd geregistreerd op 1 november 1922 was het merk “Rustica”.

Hierboven de afbeelding van het merk “Rustica”, dat op 1 november 1922 als depotnummer 45720 door het Octrooibureau werd ingeschreven.

collectie Bert Bohnen

Nadat de N.V. Sigarenfabriek “Borneo”was omgezet in de N.V. Sigarenfabriek “Montana” vond in 1927 opnieuw bouwactiviteiten plaats. De droogkamers op de tweede verdieping werden toen verbouwd.

Op 12 juni 1933 wordt in het dossier van het Handelsregister vermeld dat aan de Hoofdsteeg 15 te Rotterdam met ingang van 1 juni 1933 een filiaal onder de naam “De Tabaksplant” is gevestigd, met de heer Th.B.E. Gallé als beheerder. Amper een half jaar later, op 16 februari 1934 wordt in hetzelfde dossier vermeld dat deze beheerder is ontslagen en het filiaal is opgeheven7).

Brand in de sigarenfabriek

In de nacht van vrijdag 10 op zaterdag 11 januari 1936 brak een grote brand uit bij de Sigarenfabriek “Montana”. Ruim een half miljoen sigaren en tienduizend kilo tabak ging verloren. Het vuur woedde in het bovenste gedeelte van het drie verdiepingen hoge gebouw in de droogkamer. Het vuur werd nog aangejaagd door de krachtige zuidwestenwind. De brandweer rukte met groot materieel uit en slaagde er in om met drie stralen de brand onder controle te krijgen. De droogkamer, waarin een groot aantal sigaren lag te drogen brandde totaal uit en ook de aangrenzende ruimtes liepen grote schade op. Door de bluswerkzaamheden stonden de benedengelegen ruimtes, opslagplaatsen en magazijnen, vol water, waardoor de daar opgeslagen sigaren en tabak volkomen waardeloos was geworden.

Het bericht over de brand in Sigarenfabriek “Montana” in De Rijnbode van maandag 13 januari 1936.

bron: Groenhart Archieven

De brand in de fabriek in februari 1936 was voor de N.V. Sigarenfabriek “Montana” aanleiding om een brandvrije loods te laten bouwen achter de fabriek. Kennelijk voldeed deze niet, want in 1943 werd de droogkamer op basis van een ontwerp van het architectenbureau Gebr. Kok verbouwd.

In 1939 kwam de zoon van J.F. Montagne, Nicolaas Johannes Montagne (geboren op 19 juli 1923 te Gouda), direct nadat hij zijn schoolopleiding had afgerond in het bedrijf. Op 7 december 1942 wordt in het dossier 5590 van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel te Gouda, geregistreerd dat N.J. Montagne, toen nog thuiswonend in de Burgemeester Martensstraat 2 te Gouda, als 19-jarige mede-eigenaar werd, naast zijn vader. Gezien het feit dat hij nog minderjarig was, betekende dit dat alleen zijn vader wettelijk gezien “handelingsbekwaam” was. Johannes Frans Montagne overleed op 10 december 1944, waarna zijn zoons de leiding in het bedrijf overnamen. Met een van die zoons had ik op 12 november 1986 een gesprek, waarvan ik hieronder een weergave geef.

Zoals hiervoor al werd vermeld, kwam N.J. Montagne in 1939 van school en kon direct aan de slag in de sigarenfabriek van zijn vader, de heer J.F. Montagne. Hij was niet de eerste eigenaar van de fabriek. Een generatie eerder, waarschijnlijk ergens tussen 1890 en 1910 werd door N.J. Montagne, de vader dus van J.F. Montagne en de grootvader van mijn gesprekspartner, de sigarenfabriek gesticht. Die meneer N.J. Montagne is waarschijnlijk een zeer sociaalvoelend mens geweest, want hij is ook betrokken geweest bij de oprichting van de Coöperatie in Gouda “Ons Voordeel”. De periode waarover de heer N.J. Montagne echter de meeste herinneringen had en waar deze aantekeningen verder dan ook betrekking op hebben, begint ongeveer in 1930 en eindigt omstreeks 1948. Niet dat de sigarenfabriek toen al was opgeheven, want die heeft nog een aantal jaren bestaan op de benedenverdieping van het pand aan de IJssellaan 40, terwijl Emmelot toen al de bovenverdieping in gebruik had, maar omdat de heer N.J. Montagne in 1948 het bedrijf verliet en ergens anders ging werken.

Enkele gegevens over het bedrijf

Al eerder gaf ik aan dat deze aantekeningen vooral de periode 1930-1948 betreffen. In die periode was de heer J.F. Montagne, geboren in 1895, directeur van de sigarenfabriek “Montana”. Hij overleed op 10 december 1944, waarna het bedrijf door zijn zoons werd voortgezet. Op de periode 1930-1948 werd, voorzover ik dat goed begrepen heb, een stempel gedrukt door een staking van de sigarenmakers, die meer dan een jaar duurde en uiteindelijk verliep. Die staking heeft er toe geleid dat een belangrijk deel van de productie in het vervolg plaats vond door z.g. thuiswerkers. Over de staking zelf zal ik later uitgebreider terugkomen. In 1930 werkten er zo’n 75 mensen, voor het grootste deel allemaal sigarenmakers. De sigaren werden immers toentertijd nog volledig met de hand gemaakt. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam de mechanisatie op gang.

Een sigarenkist van de Sigarenfabriek “Montana”, afmetingen: hoogte 17 cm, breedte 29 cm en lengte 48 cm, met de onderstaande tekst.

collectie Bert Bohnen

De periode voor de oorlog

Die periode werd dus gekenmerkt door het feit dat vooral gebruik werd gemaakt van thuiswerkers. Op zaterdag kwamen al die thuiswerkers met de sigaren op handkarren naar de fabriek. Ze werden dan begeleid door een commies van de belastingdienst. Die had tot taak om – in verband met de accijns op de sigaren – er op te letten dat al die nog niet van een banderol voorziene sigaren onderweg niet “verdwenen”. In de fabriek werd alles afgeteld en van belastingbanderollen voorzien. Daarop werd streng toezicht gehouden. De controleurs van die accijnsbelasting werden niet bepaald met open armen ontvangen. Ze haalden nog al eens alles overhoop. Ze telden de sigaren na, deden steekproeven, keken in de boeken of de getelde aantallen klopten en vergeleken dat weer met de bestelde en overgebleven belastingringen. Meestal klopte het niet! Altijd was er wel wat te zeuren. Dat betekende oponthoud. Zo’n commies had meestal een vaste route. De heer Montagne herinnerde zich ene Arends, die op het Zoutmanplein woonde en om 9.00 uur bij de thuiswerker Van Oosten begon. De commiezen van de accijns hadden bij het belastingkantoor aan de Karnemelksloot een eigen “kotje”. Dit aparte gebouwtje staat er nog. Daar moesten ook de banderollen besteld worden en contant betaald. De grotere sigarenfabrikanten hadden echter een bepaald krediet. Zo herinnerde de heer Montagne zich dat zij een krediet van ƒ 10.000,- hadden. Kwam de schuld dicht in de buurt van dat bedrag, dan kregen ze een seintje met de bedoeling om te betalen. Die bestellingen gingen direct door naar Joh. Enschede in Haarlem en werden in vellen afgeleverd. Bij Borst (een drukker aan de Kleiwegstraat, waar nu een kantoortje is van het dagblad Rijn en Gouwe), werden de vellen versneden tot de uiteindelijke banderollen. Of ze daar ook van het toegewezen accijnsnummer werden voorzien, of dat dit in Enschede gebeurde, was ons niet duidelijk.

De Tabakswet 1922

 In 1922 werd de Tabakswet van kracht. Voor veel, vooral kleinere sigarenfabrikanten was dat een groot probleem. Die wet schreef onder andere voor dat de fabricage van tabaksproducten gescheiden diende te zijn van de ruimte waar deze werden verhandeld. Met name die kleinere sigarenfabrikanten waren niet kapitaalkrachtig genoeg om te investeren in het treffen van de noodzakelijkste voorzieningen. Velen stopten dan ook met het fabriceren van tabaksproducten (sigaren) en richtten zich vanaf die tijd uitsluitend nog op de verkoop daarvan. Een ander voorschift was dat in het vervolg al het verpakkingsmateriaal van tabaksproducten voorzien moest worden van accijnszegels. Ook de afzonderlijke sigaren moesten worden voorzien van een accijnszegel (accijnsbandje). Hieronder is een accijnsbandje afgebeeld van de Sigarenfabriek “Montana”, die het accijnsnummer 2506 toegekend had gekregen.

Hierboven een accijnsbandje de Sigarenfabriek “Montana” en daarnaast de achterkant, waarop het accijnsnummer staat vermeld, dat aan de Sigarenfabriek “Montana”.                                                                                                             collectie Bert Bohnen

Later heb ik begrepen dat die accijnsnummers door de Dienst Zegelwaarden van de PTT te Haarlem op de banderollen werden gedrukt. In ieder geval had de fabriek “Montana” het accijnsnummer 2506 toegewezen gekregen en dat stond ook achterop de banderollen. Die banderollen werden opgeslagen in een kluis, want die vertegenwoordigden een bepaalde waarde. Overigens wist de heer Montagne te vertellen dat met betrekking tot die accijns op sigaren soms behoorlijk de hand gelicht werd. De banderollen op kistjes en dozen werden soms heel licht vastgezet, zodat die door de winkelier, die ook in zo’n complot zat, er voorzichtig konden worden afgehaald en weer terugbezorgd bij de fabriek. Dit verhaal is ook bekend uit Kampen! Als de thuiswerkers op zaterdag hun sigaren afleverden kregen ze direct ook de grondstoffen mee voor de volgende week. Alles werd nauwkeurig afgewogen.

De Tweede Wereldoorlog

Aan het begin van de Tweede Wereld oorlog, in het najaar van 1941 waren alle sigarenfabrieken in Nederland verplicht zich aan te melden bij de Vakgroep Sigarenindustrie van het Rijksbureau voor Tabak en Tabaksproducten om in aanmerking te komen voor de levering van een bepaald percentage tabak. Daartoe dienden sigarenfabrikanten een formulier in te vullen met 36 vragen. Zo werd onder andere door J.F. Montagne vermeld dat 40% van de gefabriceerde sigaren werd geleverd aan winkeliers en 60% aan grossiers. Verder werd vermeld dat er vóór 1 januari 1940 bij de Sigarenfabriek “Montana” 23 personen werkzaam waren. Na 1 oktober 1941 was dat aantal toegenomen tot 39 personen. Ook werd nog vermeld dat het bedrijf een voortzetting was van de N.V. Sigarenfabriek “Borneo” 8).

Ontbinding van de N.V. Sigarenfabriek “Montana”

Nog in de Tweede Wereldoorlog, op 30 december 1942 besloten de aandeelhouders van de N.V. Sigarenfabriek “Montana” over te gaan tot liquidatie van de N.V. J.F. Montagne krijgt dan alle rechten, onder andere ook het recht om de firmanaam “Montana” te blijven voeren. Vanaf dat moment is het de Sigarenfabriek “Montana” 9). Er wordt een nieuw dossier bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aangemaakt met dossiernummer 5590. In dat dossier wordt vermeld dat Nicolaas Johannes Montagne, geboren op 19 juli 1923 te Gouda, op 7 december 1942 mededirecteur is geworden van de Sigarenfabriek “Montana” 10).

In de laatste jaren voor de Tweede Wereldoorlog nam het aantal thuiswerkers af. Dit was mede het gevolg van een proces dat in 1937-38 plaats had. Door wie dat proces was aangespannen wist de heer Montagne zich niet meer te herinneren. Het proces ging over de status van de thuiswerkers. Moest voor de thuiswerkers wel of geen sociale lasten worden betaald; waren ze kleine zelfstandigen of waren ze in loondienst? Het standpunt van het bedrijf was dat thuiswerkers zelfstandig waren en dat het bedrijf dus geen sociale lasten hoefde te betalen. Dit proces werd door het bedrijf verloren De uitspraak van de rechtbank was dat de thuiswerkers wel degelijk in loondienst waren en vanaf die tijd kwamen dan ook de meeste thuiswerkers weer terug naar de fabriek.

De sigarenfabriek “Montana”, als opslagplaats van de in juni 1943 ingeleverde radiotoestellen, in brand gestoken door de Boskoopse knokploeg, ca. 1944.

collectie Groenehart Archieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd nog een aantal jaren (tot 1943) doorgewerkt, voorzover er nog voorraad was. In 1943 viel er echter niets meer te produceren. Het fabrieksgebouw werd door de Wehrmacht gevorderd en gebruikt om alle in beslaggenomen radio’s op te slaan. Tegen afgifte van een vrijwaringbewijs leverden Gouwenaars hun radio’s bij de fabriek in. Tot de nok toe kwam het pand vol te staan met radio’s. Door de Gemeente werd een bewaker van het pand aangesteld, maar deze kon niet voorkomen dat in 1944 een aanslag werd gepleegd en de boel in brand werd gestoken. Die brand richtte echter geen grote schade aan. Slechts een vloer brandde door, waardoor er wel wat schade ontstond, maar omdat de ramen goed gesloten waren en er niet voldoende zuurstof bij kon komen ging het vuur vanzelf uit.

Johannes Frans Montagne overleden

Op 10 december overleed Johannes Frans Montagne op 49-jarige leeftijd. Vanaf die datum wordt de zaak voortgezet door zijn vrouw, Ruurdje Tjeerdema, samen met haar zoon N.J. Montagne11).

De laatste maand van de Tweede Wereldoorlog en de eerste drie maanden daarna functioneerde de sigarenfabriek nog als noodhospitaal. De sigarenfabriek werd als noodhospitaal ingericht omdat veel Gouwenaars aan het eind van de Tweede Wereldoorlog alleen nog moesten leven van watersoep, waardoor zij last kregen van hongeroedeem, herkenbaar aan gezwollen benen. Aanvankelijk werden zij opgenomen in het Diaconessenhuis “De Wijk” aan de Westhaven, maar vanaf april 1945 in de speciaal hiervoor, als noodhospitaal ingerichte sigarenfabriek aan de IJssellaan12).

Ter herdenking van het feit dat de sigarenfabriek aan het eind van de Tweede Wereldoorlog als noodhospitaal functioneerde, werd een herdenkingsbordje gemaakt door de Koninklijke Goedewaagen in Gouda.

collectie Bert Bohnen

Na de oorlog

Direct na de oorlog werd de productie weer ter hand genomen. Inmiddels was op 10 december 1944 de vader van de heer Montagne overleden. Zijn zoons waren heel wat van plan. Die periode vangt aan met de volgende gebeurtenis, Sigarenwinkelier Langeraar aan de Burgemeester Martenssingel (Luchtpost KLM) wilde een mooie etalage maken en vroeg of ze bij Montana een mooie assortimentskist konden maken. Dat kon en met veel improvisatie kwam zo’n kist tot stand. Die kist werd gemaakt door Sas, een timmerman uit de Molenwerf, die het hout van boterkisten ontvette en met behulp van dat hout een pracht van een kist maakte. In een soort waaiervorm werden daarin allerlei verschillende soorten sigaren gerangschikt. “Ome Ruud”, een bekende Goudse onderwijzer van een Christelijke school, oranjegezind in hart en nieren (en wie niet in die tijd) vond dat die kist aan Prins Bernhard moest worden aangeboden. Samen met Dirk (de broer van de heer Montagne) gingen ze met de kist naar Soestdijk, passeerden zonder problemen de paleiswachten en gingen de grote hal in. Daar vergaapten ze zich enige tijd aan de gigantische schilderijen, maar er kwam geen hond opdagen. Ook niet nadat broer D.R. (Dirk) Montagne uit volle borst “volluk” had geroepen. Toen ze besloten maar weer terug te gaan, werden ze bij het afdalen van het bordes van achter “de coniferen” aangesproken. Via een klein zijdeurtje werden ze binnengelaten en vertelden wat ze kwamen doen. De kist werd in ontvangst genomen en ze kregen te verstaan, dat ze er nog wel wat van zouden horen. Inderdaad kregen ze na twee of drie maanden een bedankbriefje. Het idee van Dirk om hofleverancier te kunnen worden is echter nooit helemaal uit de verf gekomen.

In ijltempo werd de productie gemechaniseerd. De eerste machine was een bosjesmachine, een Formator uit Zweden. Met behulp van deze machine werd het binnenwerk voor sigaren gemaakt. In Tegelen werd een stripmachine aangeschaft. Dit was een grote bak, waarin door middel van lucht de tabak van de nerf werd ontdaan. Het principe van de machine was dat de zwaardere nerven onder in de machine terecht kwamen en de tabak door de luchtdruk boven in de kamer van die machine werd geblazen. Ook werd een ringmachine aangeschaft. Aan die machine hebben meer mensen zich geërgerd, dan plezier gehad. In plaats van de sigaren te ringen werden nogal wat sigaren door dit apparaat verpletterd, Tenslotte werd nog een matteermachine geïntroduceerd. Dit was een trommel waarin allemaal gaatjes zaten. De sigaren werden in de trommel gebracht. Daarna ging de trommel draaien en door de gaatjes werd tabaksstof op de sigaren aangebracht.

Overigens werd er nogal wat geëxperimenteerd in die periode. Een van de “wereldideeën”, die in het bedrijf werden uitgeprobeerd berustte op de ontdekking van een lamp, die warmte gaf. Met behulp van zo’n lamp zou het productieproces versneld kunnen worden, dacht men. De bevochtigde tabak moest voordat het verder bewerkt kon worden, gedroogd worden. Die periode om te drogen zou met dergelijk lampen kunnen worden bekort. Broere, een constructiebedrijf aan de Hoge Schielandse Zeedijk, had ook van die lampen gehoord en zou daarvoor wel een mooi apparaat bouwen. Het werd een soort tunnel met daarin een batterij lampen, waardoor de tabak via een transportband werd heen geleid. Het werd een flop. Een ander experiment bleek meer resultaat op te leveren. Een euvel bij het bevochtigen van de tabak was dat het water allerlei vervelende witte plekken achter liet (Het Goudse water is inderdaad steeds zeer kalkrijk). Ze kwamen op het lumineuze idee om in een deel van de fabriek alle wanden vol te hangen met jute zakken en die te doordrenken met water, zodat de tabak door het vochtige klimaat wat daardoor ontstond werd bevochtigd. Dit water was in feite ontkalkt en liet dan ook geen witte plekken achter.

Het sigarenmaken

Nu ik toch bezig ben met aan te geven, hoe de sigaren werden gemaakt, lijkt het mij verstandig om ook daar iets over te vertellen. In de allereerste plaats gaat het dan om de grondstoffen. Bij A.L. van Beek in Rotterdam, ook bekend als de Borneo Sumatra Maatschappij, werden vooral Java- en Sumatratabak aangeschaft. Bij Willem Schuurman in Rotterdam, ook een groothandel in tabak, kwam Brasiltabak vandaan. Daarnaast was er ook een speciale groothandel voor de Havanatabak. Al die tabak was ook verschillend verpakt. Zo werd de Brasil verpakt in samengeperste balen, jute zakken van 60 à 70 kg. De Havanatabak daarentegen werd in bundels verpakt, waaromheen meestal een geel lint zat om de bundels bijeen te houden. Al die verschillende tabakssoorten waren nodig voor het maken van sigaren. De Javatabak was hoofdzakelijk bestemd voor het binnengoed. Voor het omblad werd meestal Java- of Vorstenlandentabak gebruikt, dat een pittiger en zwaarder aroma had. Door de plantages werd de tabak gewaarmerkt. Zo gebruikte de Deli-Maatschappij een code waarmee de gaafheid van het tabaksblad werd aangegeven, de kleur en de grootte van het blad. De code “X-K-1” betekende bijvoorbeeld: “X”een enkelvoudig stukblad. Dat was dus een tabaksblad, waar gaatjes in zaten of andere kleine beschadigingen. De “K” betekende dat het blad roodachtig van kleur was en de “1” betekende dat het een blad was met de grootste lengte. Wat dat betreft waren er 4 groottes. Nr. 4 was het kleinste blad. Stond er een dubbele “X” (“XX”) dan zaten er véél gaatjes in het tabaksblad. Stond er een “V”, in plaats van een “K” dan had de tabak een vale kleur. De Vorstenlanden hadden zo weer hun eigen code. Nog een andere benaming voor de tabak komen we tegen. Dat is het “zandblad”. Daarmee worden de onderste bladen bedoeld. Die kregen de naam “zandblad”, omdat deze tabaksbladen door de opspattende grond met zand werden besmeurd en dit door het indrogen een speciale kwaliteit gaf aan de tabak.

Op de plantages werd de tabak gefermenteerd. Dat wil zeggen dat de tabak nadat die in open loodsen was gedroogd op een grote stapel werd gelegd, waardoor een soort broei ontstond. De temperatuur in het binnenste van die stapel wordt dan goed in de gaten gehouden, want als die de hoog werd, verbrande de tabak. Na verloop van tijd werd die stapel binnenstebuiten gekeerd en begon het proces opnieuw. Soms werd dat proces meerder keren herhaald zodat alle tabak een keer midden in de stapel kwam te liggen.

De tabak die in ons land werd verbouwd had een stugger blad, brandde niet goed en werd voordat de tabak gedroogd werd behandeld met “borax”, een soort soda waarmee het tabaksblad enigszins werd ontvet. Alhoewel dit een uitgebreid verhaal is geworden en het verhaal over de tabak in veel literatuur uitgebreider, gedetailleerder en mogelijk ook juister zal zijn weergegeven, leek het mij toch aardig om de kennis waarover de heer Montagne na 40 jaar nog beschikte op deze manier weer te geven.

Over het maken van sigaren merkte de heer Montagne het volgende op. “Soms zag het kantoor blauw van de rook. Dan werd er weer een nieuwe samenstelling voor het binnengoed uitgeprobeerd. Kroon werd dan naar het kantoor geroepen, stak dan een van de “experimentele” sigaren op, zoog de rook in de mond, liet dit even inwerken, blies de rook uit, nam een slok water, wierp het hoofd achterover om flink te gorgelen en spuwde de slok water vervolgens weer uit. Vol spanning zaten de anderen dan te wachten op zijn reactie. Die kwam dan in de vorm van 10% meer van die soort tabak of 20% minder daarvan en “hupsakee” een volgende sigaar werd aan de kritische smaak van Kroon onderworpen.” Of de zorgvuldig samengestelde melanges van de proefsigaren na goedkeuring in het “groot” bij de productie ook zo nauwkeurig uitpakte, betwijfelde de heer Montagne.

Voor het maken van een sigaar had je binnengoed nodig. Verschillende soorten tabak (dat eerst enigszins vochtig was gemaakt) werden dan “gestript” en gemengd. Dat binnengoed werd vervolgens opgeborgen in een kist, waarop de sigarenmaker zat. Met behulp van het omblad werd een bepaalde hoeveelheid binnengoed tot een sigaar gevormd in de sigarenvormen. Dat waren sigarenplanken, die enige tijd grote belangstelling hadden van allerlei “knusse-woninginrichters”. Daarin werden de sigaren in wording gedurende ca. 5 uur samengeperst, werden gedraaid en vervolgens weer enige tijd onder grote druk in de sigarenvormen gehouden.

Het van de nerf ontdoen van het dekblad moest heel voorzichtig gebeuren. Was de nerf eruit getrokken, dan had je twee helften. Een stapel daarvan werd in vochtige doeken verpakt en eveneens in de kist van de sigarenmaker opgeborgen. Afhankelijk van de soort sigaar (een corona of een bolknak) moest met een bepaald mes een vorm uit het halve tabaksblad worden gesneden en werd het bosje voorzien van zijn dekblad. Met wat lijm werd dat dekblad bij de uiteinden aangesmeerd, anders liet het los. Het aanbrengen van het dekblad is altijd het belangrijkste van het sigarenmaken geweest. Heel lang ook werd dat uitsluitend met de hand gedaan. Pas veel later werd dat proces gemechaniseerd. Bij Montana zijn ze daar echter nooit aan toegekomen.

Sociaal beleid

Al in het begin van het verhaal is aangegeven dat een langdurige staking een belangrijke stempel op de geschiedenis van de fabriek heeft gezet. Die staking vond ongeveer in 1932-33 plaats en was bedoeld om hogere lonen af te dwingen. Zo’n 50 à 60 sigarenmakers stonden iedere dag bij de poort en wachtten de ca. 15 zogenaamde werkwilligen (onderkruipers, zoals ze door de heer Montagne werden genoemd) op om ze onder “boe”-geroep helemaal naar huis te brengen, Een van de werkwilligen was bijvoorbeeld de heer Lugthart. Onder de stakers bevonden zich echter ook verklikkers. Zo herinnerde de heer Montagne – hij was nog jong toentertijd – dat er tegen 12 uur ’s nachts werd aangebeld en twee werknemers kwamen vertellen welke plannen de stakende sigarenmakers aan het beramen waren. Telkens als die twee sigarenmakers zouden komen, ontstond een bepaalde sfeer in huis, vertelde de heer Montagne, die zich moeilijk laat beschrijven. Het was een soort geheimzinnige complotterige sfeer. Eens was een soort rendez-vous gepland bij de watertoren.

Niet alleen de stakende sigarenmakers bedachten nieuwe acties om hun staking kracht bij te zetten. Ook de vader van de heer Montagne had een manier gevonden om toch wat te verdienen. De heer Montagne herinnerde zich dat hij eens met zijn vader meereed naar Rotterdam en daar allerlei vreemde toeren uithaalde. Hij kronkelde door de stad heen om vervolgens in de richting van Klaaswaal te rijden. Kennelijk waren die vreemde capriolen bedoeld om eventuele achtervolgers van zich af te schudden. In Klaaswaal had zijn vader een klein sigarenfabriekje bereid weten te vinden een deel van de productie op zich te nemen. Dat fabriekje bevond zich in de Dorpsstraat en was eigendom van J.L. van der Hoeven en zijn zoon Barend. Of de stakende werknemers er ooit achter zijn gekomen dat de vader van de heer Montagne op deze wijze toch nog aan de broodnodige handel kon komen, wist de heer Montagne niet.

De sigarenmakers stonden op stukloon. De productie lag op ca. 2000 sigaren per week. In de “stoffige” boeken uit 1947 van de heer Montagne lazen we dat een sigarenmaker zodoende ca. ƒ 50,- per week bruto verdiende. Dat betekende dat zo’n sigarenmaker ongeveer zo’n 2½ cent per sigaar ontving. Niet iedere sigaar was even arbeidsintensief. Een corona was een rechte sigaar. Deze vorm was eenvoudiger te maken dan een bolknak, die door zijn tapse vorm veel moeilijker te maken was. Het loon per stuk was voor een bolknak dan ook hoger dan voor een corona. Ook de sigarenvormen bepaalden de prijs per stuk. Sommige sigarenvormen waren arbeidsintensiever. De heer Montagne herinnerde zich dat er wel eens een conflict was over de vaststelling van het stukloon als er nieuwe planken werden aangeschaft. Die planken werd of nieuw gekocht bij een bedrijf in Valkenswaard of aangeschaft bij Stuiver in Amsterdam. De sigarenmakers haalden dan “de bond” erbij. Dan kwam een vakbondsman met een soort meetinstrument – een lat met allemaal gaatjes, waar de sigaren in werden gepast en zodoende kon worden afgelezen wat het formaat van de sigaar was – de sigaren nameten. De vader van de heer Montagne haalde op zijn beurt weer een mannetje van de werkgeversorganisatie naar het bedrijf. Die had ook zo’n meetinstrument en mat ook de sigaren. Opvallend was dan dat er toch verschillen waren. Of er met “twee maten werd gemeten” is niet bekend. Wel dat er dan een soort onderhandelingen plaatsvonden en er uiteindelijk een compromis tot stand kwam.

Nog een ander voorval was tekenend voor het sociale klimaat. Tijdens de crisistijd in 1932 vond in Gouda in het kader van de werkverschaffing grondwerkzaamheden plaats langs de IJssel. De begraafplaats is toen bijvoorbeeld aangelegd. Een aantal werkloze sigarenmakers werden opgeroepen. Een van hen, de heer Grandia, kwam ’s avonds langs en smeekte om te mogen komen werken omdat hij het absoluut niet zag zitten om in de werkverschaffing aan de gang te gaan. Ondank die slechte tijd werden toch nog 6 à 7 sigarenmakers aangenomen om hen uit de werkverschaffing te houden.

De omstandigheden waarin de sigarenmakers leefden waren over het algemeen niet zo best. Zo wist de heer Montagne zich te herinneren dat veel sigarenmakers zowel voor als ook na de Tweede Wereldoorlog op maandag nauwelijks werkten. Pas op dinsdag kwamen ze op gang. De oorzaak daarvan was dat ze ’s zaterdagsmiddags de kroeg in doken, zich een flink stuk in de kraag dronken om dat vervolgens de dag erna (op zondag) nog eens dunnetjes over te doen. ’s Maandags zaten ze dan met een flinke kater. Sommigen verschenen wel, anderen niet op hun werk. De rest van de week was het dan pezen om aan een redelijke productie te komen.

Een opmerking die niet direct met het bovenstaande in verband gebracht moet worden was dat de meeste sigarenmakers uit Rooms-katholieke milieus kwamen.

Merken en soorten

Anders dan de Sigarenfabriek C.A. Spruijt en later de N.V. Sigarenfabriek “Borneo”, voorheen C.A. Spruijt werden op naam van de N.V. Sigarenfabriek “Montana” en later de Sigarenfabriek “Montana” geén merken als wettig gedeponeerd merk ingeschreven. Wel bracht sigarenfabriek “Montana” een eigen merk op de markt. Dit was het merk “Montana”. Door een bedrijf in Baarn waren de ontwerpen gemaakt voor de kistetiketten en de sigarenbandjes. Volgens de heer Montagne gingen er daarvan 20 in een dozijn. Bij de Schiedamse Kartonagefabriek werden de kistetiketten en bandjes besteld en waarschijnlijk gebruikt. Tegen de feestdagen en met name voor St. Nicolaas was het de gewoonte om de sigaren te ringen met allerlei soorten sigarenbandjes. Daarvoor werden bij Stuiver, die aan de Kerkstraat in Amsterdam een bedrijf had, grote zakken met duizenden sigarenbandjes besteld. Voor de oorlog werd ook nog het merk “Rustica” gevoerd. Waar de naam voor dat merk vandaan kwam was tien niet duidelijk.

Dit sigarenbandje werd van het merk “Monata” werd voor de Tweede Wereldoorlog gebruikt.

collectie Bert Bohnen

Deze bandjes van het merk “Montana” (groot en kleiner formaat) werden na deTweede Wereldoorlog gebruikt. Deze bandjes werden ontworpen door een bureau in Baarn en gedrukt bij de Schiedamse Karton-fabriek.

collectie Bert Bohnen

Na de oorlog werden de rechten en het verpakkingsmateriaal van het merk “Natcheza” uit Eindhoven overgenomen. Waarschijnlijk was dit noodzakelijk in verband met de papierschaarste. Ook het kostenaspect zal wel een rol gespeeld hebben. Het was natuurlijk goedkoper om oud materiaal te kopen, dan nieuw materiaal te bestellen. Alhoewel het ook mogelijk kan zijn dat dit werd gedaan omdat “Natcheza” een bepaalde bekendheid had. Daardoor kan het opkopen van die rechten wel eens duurder zijn geweest. Misschien brengen archiefstukken hierin duidelijkheid. Het merk “Natcheza” werd slechts enkele jaren gevoerd. Daarna werden weer gewoon onder het merk “Montana” sigaren gemaakt.

Een collectie sigarenbandjes van het merk “Natcheza” dat de Sigarenfabriek “Montana” na de Tweede Wereldoorlog vanwege papierschaarste van de N.V. Natcheza Sigarenfabrieken uit Eindhoven had overgenomen. Dit merk was oorspronkelijk van de firma Wed. H. van Gemert & Zn. te Best, op naam waarvan dit merk op 13 oktober 1921 als een wettig gedeponeerd merk werd geregistreerd. Welke van deze bandjes door de Sigarenfabriek “Montana” werden gebruikt is niet bekend. Waarschijnlijk zullen dat niet de zogenaamde kop- of portretbandjes zijn geweest, althans niet die met de tekst “Rookt  en Leest Natcheza”, want die hadden betrekking op een bibliotheek, die de N.V. Natcheza Sigarenfabrieken voor zijn klanten er op nahield.

collectie Bert Bohnen

Een jaar na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, diende N.J. Montagne samen met een aantal andere ondernemers een verzoek in bij de gemeente om een deel van het terrein van de voormalige spoorweg Gouda – Schoonhoven aan te mogen kopen. Die spoorweg was al in het begin door de Duitse bezetter opgeheven. De rails van de spoorweg verdween naar Duitsland om daar verwerkt te worden tot oorlogsmateriaal of wellicht munitie en de omwonenden in Gouda en de Krimpenerwaard ontfermden zich over de bielzen om te dienen als brandstof voor de kachel.

Kennelijk zag de leiding van het bedrijf nog toekomst mogelijkheden voor de sigarenfabriek. Het gemeentebestuur had blijkbaar andere prioriteiten. Op zich was dat niet zo vreemd direct na de oorlog, want pas in september 1948 stemde het gemeentebestuur in met de verkoop, maar wel onder bepaalde voorwaarden.

Inmiddels was N.J. Montagne reeds uitgetreden omdat hij elders werd had gevonden. Zijn moeder, R. Montagne – Tjeerdema handelde de aankoop af.

Het einde van de Sigarenfabriek “Montana”

Op 19 mei 1952 wordt in het dossier van het Handelsrechter van de Kamer van Koophandel te Gouda vermeld dat de Sigarenfabriek “Montana” op 1 juni 1951 in liquidatie is gegaan en dat het bedrijf op 1 november 1951 is beëindigd13).

De bemoeienis van de familie met de locatie IJssellaan 40 was daarmee echter nog niet afgelopen. A.J. Emmelot had inmiddels wel het gehele bedrijf aan de IJssellaan overgenomen, maar voor het daarachter geleden terrein dat door de familie Montagne in 1948 van de gemeente was aangekocht lag dat problematisch. De gemeente had bij de verkoop immers een reeks voorwaarden gesteld en de vraag was of de nieuwe eigenaar ook aan die voorwaarden kon voldoen. Daarom verzocht notaris L.J. Schouten het gemeentebestuur om het terrein, dat in 1948 onder bepaalde voorwaarden was aangekocht, namens de erfgenamen van wijlen de heer J.F. Montagne en R. Montagne – Tjeerdema te verkopen aan de heer A.J. Emmelot. Weduwe R. Montagne – Tjeerdema was inmiddels overleden en haar zonen N.J. en D.R. Montagne waren de erfgenamen. In janauri 1959 verleende het gemeentebestuur toestemming voor de verkoop van het terrein aan A.J. Emmelot, maar daarbij bleven de voorwaarden die eerder waren gesteld, van kracht. Daarmee was de betrokkenheid van de familie Montagne bij het pand in de IJssellaan en de daarbij behorende gebouwen en terreinen definitief verleden tijd.

De voormalige sigarenfabriek van de firma Montagne in de IJssellaan vlak voor de sloop in 1983. Op deze plek werden later woningen gebouwd.

collectie Groenehart Archieven

Bronnen

  • Tabaksvergunninghouders 1924, 1928 en 1932
  • Formulieren RBTT 1941
  • Interview met de heer N.J. Montagne op 12 november 1985
  • Peter Spruijt, aanvullende genealogische gegevens familie Spruijt en afbeeldingen.

Noten

  1. Goudse adresboekjes, zie bijlage 1.
  2. Groenehart Archieven, collectie bouwvergunningen van Gouda, 1879-1977.
  3. Theo de Jong – “Gouda”, nieuwsberichten, advetentie en oude ansichtkaarten roepen een nostalgisch beeld op van Gouda tussen 1890 en 1910. Uitgave: De Gouden Galei, G.B. van de Valk, Gouda Jammer is dat niet is te achterhalen wanneer en in welke Goudse krant deze advertentie werd geplaatst.
  4. Dossier 2234, Handelsregister Kamer van Koophandel te Gouda. Mrs. van Nierop en Baak’s Naamlooze Vennootschappen, 1918.
  5. Zie genealogie Cornelis Adrianus Spruijt, bijlage 2.
  6. Dossier 2234, Handelsregister Kamer van Koophandel te Gouda.
  7. Dossier 2314, Handelsregister Kamer van Koophandel te Gouda.
  8. Dossier 2314, Handelsregister Kamer van Koophandel te Gouda.
  9. Dossier 2314, Handelsregister Kamer van Koophandel te Gouda.
  10. Dossier 2314, Handelsregister Kamer van Koophandel te Gouda. Het ontbinden van een N.V. en die omzetten in een ‘eenmanszaak’ of een ‘vennootschap onder firma’ gebeurde in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog vaker. Het voordeel daarvan was dat het daardoor mogelijk was om vrijstelling of vermindering van belasting te krijgen. Zie ook het Jaarboek SNT 2011, “De familie Hoppenbrouwers – deel 2”, pag. 30 en 31.
  11. Dossier 5590, Handelsregister Kamer van Koophandel te Gouda.
  12. Dossier 5590, Handelsregister Kamer van Koophandel te Gouda.
  13. Gouda in de Tweede Wereldoorlog – M.J. van Dam, pagina 256.
  14. Dossier 5590, Handelsregister Kamer van Koophandel te Gouda.